Gelukzalig dwaal ik over de oude stadsmuur van Dubrovnik. Beneden me, in de warme namiddagzon, sluimeren de huisjes met hun met rode dakpannen belegde daken, de kerken en de barokke paleizen. Daarachter deint glinsterend de diep opaalblauw gekleurde Adriatische zee. Palmbomen aan de kuststrook van de stad slaan de langzaam verstrijkende tijd goedmoedig gade.
Dubrovnik is een parel die wereldwijd toeristen trekt. Ook nu, al is het nog vroeg in het seizoen. Ik zie Duitsers, Britten, Fransen, Nederlanders en Japanners, die vrolijk de kaarten van hun digitale camera’s volklikken, terwijl boven hun hoofden honderden zwaluwen hun duikvluchten uitvoeren. In de verte drijven eenzaam de Kroatische eilanden, overdekt met dennenbomen, als enorme zeewezens die zo nu en dan hun rug boven het water uitsteken.
De geschiedenis van Dubrovnik begon in de zevende eeuw, toen Slavische volkeren de Romeinse stad Epidaurum – het tegenwoordige Cavtat, even ten zuiden van Dubrovnik – binnenvielen en de bevolking opjoegen. Die verschool zich op het noordelijker gelegen (schier)eiland Ragusa en begon de fortificatie van haar nieuwe nederzetting. Die werd vernoemd naar de naam van de boomsoort dubrava (steeneik).
Naarmate de eeuwen vorderden, ontwikkelde Dubrovnik zich tot een welvarende handelsplaats, die een schakel vormde tussen de Balkan en de Mediterrane wereld en waar de wetenschap, kunst en cultuur floreerden. Tot in 1667 het noodlot toesloeg en een aardbeving de stad nagenoeg wegvaagde. Vijfduizend inwoners kwamen om, Dubrovnik lag aan puin.
De stad werd echter gracieus herbouwd en nadat Dubrovnik in 1918 was losgeweekt van de door de geallieerden verslagen Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije, begonnen de inwoners langzaamaan de toeristische sector te ontwikkelen. Al in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw was de stad voor toeristen uit West-Europa (duizenden Nederlanders incluis) een trekpleisters van formaat.
Tot in 1991 Dubrovnik opnieuw ten prooi viel aan rampspoed, nadat Kroatië zich van Joegoslavië onafhankelijk verklaarde. Het door Serviërs gedomineerde Joegoslavische leger zette de aanval in op de afvallige republiek en Dubrovnik kwam van drie kanten onder vuur te liggen: vanaf de zee, vanuit de lucht en over land. De vernietiging was afschuwelijk: van de ruim achthonderd panden in de eeuwenoude binnenstad werd bijna 70 procent getroffen. Volgens Kroatische gegevens kwamen zo’n honderd burgers om bij de verdediging van de regio Dubrovnik, werden driehonderd inwoners geïnterneerd in concentratiekampen en sloegen 33.000 mensen op de vlucht.
In de oude stad vind ik de galerij van War Photo Limited, een museum dat indringende fotocollecties toont, gemaakt tijdens alle conflicten die het voormalige Joegoslavië hebben geteisterd tijdens de jaren ’90. Ik kijk naar een foto van een brandend Dubrovnik. Het haventje waar ik gisteren nog ontspannen doorheen slenterde tussen de andere toeristen, is op de foto veranderd in een hels inferno. Eén beeld, uit Bosnië 1992, doet mijn maag bijkans omkeren: een van de Arkan Tijgers – de beruchte Servische paramilitaire militie rond crimineel en beroepsmoordenaar Zeljko Raznatovic, die als nom de guerre Arkan droeg – schopt tegen de lichamen van drie dodelijke slachtoffers. Twee vrouwen en één man baden op de stoep van het plaatsje Bijeljina in hun eigen bloed. Eén van hun vermoedelijke executeurs trapt hen aan alsof hij een strafschop neemt tijdens een voetbalwedstrijd. Bijna sierlijk, een beeld dat wordt versterkt door het kekke witte zonnebrilletje dat hij nonchalant op zijn rode haar heeft staan en de kokette manier waarop hij zijn sigaret vasthoudt. Het beeld beangstigt me.
Beneden in het museum bezoek ik de expositie over het negen maanden durende beleg van de Bosnische stad Mostar. Toen de Kroaten en Moslims er daar aan het begin van de oorlog in Bosnië-Herzegovina in slaagden het Joegoslavische leger te verdrijven, raakten ze onderling slaags. De Kroaten wilden Mostar van Bosnië afscheiden en de stad (plus de regio eromheen) bij Kroatië voegen. Ze besloten de Moslims collectief naar de oostkant van de Neretva-rivier te deporteren. Die zaten daar bijna een jaar lang zonder water en elektriciteit, en lagen dagelijks onder vuur van scherpschutters. Een dieptepunt van de strijd was de vernietiging van de eeuwenoude Romeinse brug, die ineenzeeg nadat hij door waarschijnlijk Kroatisch artillerievuur bestookt was.
De fotoreportage levert geen fraai beeld van de Kroaten. ,,Krijgen jullie geen problemen met deze tentoonstelling?”, vraag ik aan de jongedame achter de balie.
-,,De lokale bevolking zie je hier niet. Er komen alleen maar buitenlanders op af”, zegt ze.
,,En de Kroatische autoriteiten, wat vinden die ervan?”, vraag ik door.
-,,Als ze hier een kijkje zouden komen nemen, dan zouden we wel een probleem hebben denk ik. Maar ze komen niet. Het interesseert ze niet.” Zo relatief kort na de oorlog lijkt iedereen zijn eigen wandaden het liefst nog zo ver mogelijk weg te stoppen.
‘s Avonds vraagt Milorad Vukanovic, bij wie ik een kamertje huur voor een paar nachten, of ik niet even wil binnenkomen. In de jaren ‘60 studeerde hij aan de Lomonosov-universiteit in Moskou en nog altijd spreekt hij Russisch. Zij het met een zwaar accent en vermengd met Servische woorden. Aan zijn keukentafel schenkt Milorad brandy. Hij is zo goed als kaal, heeft een klein snorretje en vriendelijke bruine ogen. En er is iets met Milorad en zijn vrouw Slobodanka, beiden in de zestig: ze zijn Servisch.
,,Hoe was dat tijdens de oorlog?”, vraag ik aan Milorad, wetende dat zijn ‘volksgenoten’ Dubrovnik tijdens het beleg onder vuur namen. Ook zijn familie heeft geleden. ,,Wij hebben net zo goed bommen op onze pet gekregen en mannen met kalasjnikovs in de straat gehad”, vertelt hij.
,,En na de oorlog? Is het nog goed gekomen tussen jullie en de Kroaten?”, vraag ik. Milorad zucht. ,,Voor de oorlog was ik professor aan de universiteit hier. Geschiedenis en filosofie. Maar na de oorlog verloor ik mijn baan. Mijn vrouw ook, zij was accountant bij een groot hotel. Geen van beiden hebben we de laatste twintig jaar ooit nog een goede baan gevonden. Omdat we Servisch zijn. We hebben ons in leven moeten houden met wat klein schoonmaakwerk”, vertelt Milorad, die twee jaar geleden met pensioen ging.
,,Waarom bent u niet naar Servië gegaan?”, wil ik weten.
-,,Waarom zou ik?”, roept Milorad bijna wanhopig. ,,Ik ben hier geboren en getogen. Dubrovnik is ook mijn stad.” Hij geeft er haarfijn mee aan hoe ingewikkeld de verhoudingen op de Balkan nog altijd liggen.
De volgende ochtend heel vroeg koerst de Volkswagen van het echtpaar langs de nog donkere kustlijn van Zuid-Kroatië richting het vliegveld van Dubrovnik. Slobodenka rijdt me. Ze wijst in het duister, naar de bergen in het oosten. ,,Daarachter ben ik geboren. De Republika Srpska”, zegt Slobodanka. Ze doelt op de Servische enclave in Bosnië-Herzegovina, dat als een idiote slinger door het buurland van Kroatië loopt en door niemand als zelfstandige staat wordt erkend.
Haar man Milorad had de dag ervoor nog gezegd dat hij veel Kroatische vrienden heeft. Maar Slobodanka heeft duidelijk veel minder op met haar landgenoten. ,,Het zijn extremisten!”, roept ze achter haar stuur. Het woord Ustaša, de naam voor het fascistische Kroatische regime dat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog bij nazi-Duitsland aansloot en een gruwelbewind ontketende tegen Joden, zigeuners en natuurlijk Serviërs, komt nog net niet over haar lippen. Maar als ik het zou uitspreken, zou ze het onmiddellijk bevestigen, vermoed ik. ,,Problemen, problemen, problemen”, verzucht Slobodanka nog maar eens in half Russisch, half Servisch. Ook in Dubrovnik lijkt de oorlog nog altijd niet voorbij.
